Op 17 september 2025 heeft Paul Atkins, voorzitter van de Securities and Exchange Commission (SEC), een openbare verklaring afgegeven die begon met de volgende conclusie: "De aanbevelingen van vandaag over verplichte arbitrage en regel 431 behoren tot de eerste stappen in mijn doel om beursintroducties weer groot te maken." [1]De officiële titel van de verklaring luidt, meer technisch, "Openbare verklaring over beleidsverklaring betreffende verplichte arbitrage en wijzigingen in regel 431 van de praktijkregels van de Commissie". Deze "beleidsverklaring" is geen formeel voorstel voor een regel en is daarom niet onderworpen aan openbare kennisgeving en commentaar. De beleidsverklaring is het resultaat van een stemming van 3 tegen 1 langs partijlijnen door de Commissie om een langdurig maar ongeschreven beleid van de SEC ongedaan te maken, waarbij de instantie de beursintroducties (IPO's) had geblokkeerd van bedrijven die collectieve rechtszaken van aandeelhouders in hun statuten en reglementen wilden verbieden.
In deze beleidsverklaring over verplichte arbitrage benadrukte voorzitter Atkins twee vragen ter ondersteuning van de beleidswijziging van de Commissie om het gebruik van verplichte arbitrage door nieuw beursgenoteerde bedrijven toe te staan:
Er zijn twee afzonderlijke vragen met betrekking tot verplichte arbitrage. Ten eerste, hoe staat het met de wetgeving inzake de toelaatbaarheid van bepalingen inzake verplichte arbitrage? Ten tweede, ervan uitgaande dat dergelijke bepalingen zijn toegestaan, moet een bedrijf dan verplichte arbitrage toepassen?
Het antwoord op de eerste vraag ligt op het snijvlak van de federale effectenwetgeving, het staatsrecht inzake vennootschappen en de Federal Arbitration Act van 1925 (de "Arbitration Act"). De expertise en het domein van de Commissie en haar medewerkers liggen uiteraard op het gebied van de federale effectenwetgeving. Dienovereenkomstig geeft de beleidsverklaring het standpunt van de Commissie weer over de vraag of verplichte arbitragebepalingen in strijd zijn met de federale effectenwetgeving – en concludeert zij dat dit niet het geval is.
***
Wat betreft de tweede vraag – met duidelijkheid onder de federale effectenwetgeving en uitgaande van de geldigheid onder het vennootschapsrecht van de staat – moet een bedrijf een verplichte arbitragebepaling aannemen? Ik verwacht dat er een stevig publiek debat over deze kwestie zal plaatsvinden tussen verschillende belanghebbende partijen. Ik heb een mening over deze kwestie en ik ben er zeker van dat mijn collega-commissarissen dat ook hebben. De Commissie als orgaan zal echter niet deelnemen aan dit debat, omdat het buiten het bereik valt van de zaken waarover de Commissie bevoegdheid heeft onder de federale effectenwetgeving.
Ter ondersteuning van deze beleidsverklaring verklaarde commissaris Hester M. Peirce dat "de markt beter dan wij in staat is om die arbitragebepalingen te beoordelen, en dat zij dit per geval zal doen".[2] Commissaris Caroline Crenshaw had kritiek op de beleidsverklaring en uitte haar bezorgdheid dat verplichte arbitrage aandeelhouders zal verplichten om "bedrijven aan te klagen in een besloten, vertrouwelijk forum" zonder het "voordeel van een procedure in de vorm van een collectieve rechtszaak".
Naast deze beleidsverklaring, die in wezen verplichte arbitrageclausules toestaat, heeft de Commissie ook langs partijlijnen gestemd om te verbieden dat een enkele commissaris of derde partij een beursgang kan tegenhouden door een registratieverklaring voor de Commissie aan te vechten.
Het belangrijkste gevolg van de beleidsverklaring is dat de SEC een bedrijf niet langer zal verhinderen om naar de beurs te gaan, louter omdat de registratieverklaring een clausule bevat waarin staat dat beleggers eventuele geschillen met het bedrijf moeten beslechten via arbitrage.
Deze beleidsverklaring is echter niet definitief. Ten eerste verbieden bepaalde staten het gebruik van verplichte arbitrageclausules in statuten of oprichtingsakten van bedrijven. Een belangrijk voorbeeld hiervan is Delaware, waar de meeste Fortune 500-bedrijven zijn gevestigd. Ten tweede is het de vraag of een nieuwe beursgenoteerde onderneming bereid is de procesrisico's te nemen die gepaard gaan met het opnemen van een arbitrageclausule in haar registratieverklaring. Ten slotte kunnen bepaalde beleggers, met name bepaalde grote institutionele beleggers, zich afgekeerd voelen door arbitrageclausules die in registratieverklaringen worden opgenomen en niet in dergelijke beursgenoteerde ondernemingen willen investeren.
[1]https://www.sec.gov/newsroom/speeches-statements/atkins-091725-open-meeting-statement-policy-statement-concerning-mandatory-arbitration-amendments-rule-431.
[2]https://www.sec.gov/newsroom/speeches-statements/peirce-statement-recommendations-division-corporation-finance-091725.